Herinneringen aan niet geleide levens
Als je alles opnieuw zou mogen doen, zou je dan andere keuzes maken? Hoe zou je leven er uitzien als je andere afslagen had genomen? Waarom mijmeren we eigenlijk over levens die we niet leiden?
Johan van de Beek
Ik ben jong, nog geen tien jaar oud, als ik voor het eerst besef dat ik een ander leven had kunnen hebben. Mijn vader vertelt me dat hij een aanbod van de firma waarvoor hij werkt, heeft gekregen om naar Amerika te worden uitgezonden. Hij moet, tegen zijn zin, nee zeggen. Reden is dat mijn moeder denkt dat ze niet zal kunnen aarden in dat verre, grote land. En ze kan haar ouders niet missen.
Dit maakt indruk op me. Voor het eerst denk ik over mezelf op een ongebruikelijke manier: ik concentreer me niet op wie ik ben maar op wie ik niet ben. Of beter gezegd: op wie ik had kunnen zijn. In de jaren die volgen heb ik vaak ‘herinneringen’ aan dit niet geleide leven. Ik zie mezelf op een highschool. Ik speel American football. Of honkbal. In deze dagdromen schijnt de zon, zijn hemels felblauw en rijd ik in een open auto over driveways en turnpikes richting oceaan. Die beelden baseer ik voor een deel op ansichtkaarten die we uit de VS krijgen toegestuurd. Het toeval wil dat een oudere zus van mijn moeder wel naar Amerika is vertrokken met haar man, een voormalige kok op de Holland-Amerika Line. Die tante stuurt met enige regelmaat pakketten met Amerikaanse artikelen: zeep (Lifebuoy), kauwgum (Wrigley’s Spearmint) en T-shirts (7-up). De kleuren, geuren en smaken vergemakkelijken de oversteken die mijn puberbrein maakt naar de Verenigde Staten.
Mijmeren over niet geleide levens is een heel intieme bezigheid. Het kan, schrijft Joshua Rothman in What If You Could Do It All Over? (The New Yorker), de fantasie prikkelen, maar ook gevoelens van spijt over gemiste kansen of niet genomen afslagen aanjagen. In extreme gevallen zorgen niet geleide levens er voor dat de werkelijk geleefde levens worden ervaren als minderwaardige surrogaten, optelsommen van gemiste kansen.
In juli 2023 schrijf ik een van mijn laatste columns voor de krant waar ik meer dan veertig jaren voor heb gewerkt:
Op een dag, het kan over een paar weken, maanden of jaren zijn, zal de postbode een brief bezorgen. Het is een kleine witte enveloppe met een handgeschreven naam en adres erop. Och ja, zal ik denken. Want ik herken het handschrift. Het is van mij. De brief aan mezelf heb ik onlangs geschreven, als afsluiting van een cursus. Eigenlijk is het niet eens een echte brief maar meer een opsomming van dingen die ik in de komende jaren wil gaan doen. De bedoeling van de brief is dat ik zal terugkijken op wat ik dacht dat ik zou gaan doen en wat ik in werkelijkheid heb gedaan. Of dat leerzaam is? Ik moet denken aan een passage uit het boek De man zonder eigenschappen van Robert Musil.
‘In feite weten in de jaren van ’s levens midden weinig mensen meer hoe zij eigenlijk aan zichzelf zijn gekomen, aan hun genoegens, hun wereldbeschouwing, hun vrouw, karakter, beroep en hun successen, maar ze hebben het gevoel dat daar nu niet veel meer aan te veranderen is.’
Als mensen worden geboren, hebben ze de theoretische kans om uit oneindig veel levens te kiezen, maar uiteindelijk wordt dat er een. Achter hen strekt zich een lang pad uit met afslagen die niet zijn genomen. Dit is een thema dat vaak terugkomt in literatuur en film: de levens die ik niet leidde. Of: wat zou er gebeurd zijn als ik toen-en-toen dat-en-dat had gedaan?
Er is een film, Changing Lanes, die ik jaren geleden zag. Geen onvergetelijk meesterwerk, maar er zat een scène in die ik mooi vond. Een man, gespeeld door Ben Affleck, vertelt een verhaal over een jeugdherinnering. Hij gaat naar het strand om te gaan zwemmen. De zee is nogal koud, hij weet niet zeker of hij erin zal duiken. Naast hem staat een meisje. Ook zij twijfelt of ze het water in zal gaan. Ze kijkt hem aan. En hij weet: als ik haar nu vraag hoe ze heet, zal ik met haar meegaan. Dan laat ik alles en iedereen achter en begint een ander leven. Maar hij zegt niets. En soms, niet vaak, denkt hij aan dat meisje. Zij is zijn herinnering aan een leven dat hij niet heeft geleid. Het meisje is het symbool van een scharnierpunt in het leven. En nu staat hij weer bij een splitsing. Today is that girl, zegt hij.
De brief aan mezelf gaat ook over vrije wil. Ben ik hier op dit punt aangekomen omdat ik dat wilde? Of ben ik hier door omstandigheden waar ik vaak geen invloed op had? Ben ik een papieren bootje op een rivier waarvan de loop vaststaat? Er is de filosofische gedachte dat een mens kan doen wat hij wenst, maar niet vrij is om zijn wensen te kiezen. Met andere woorden: alles is van tevoren bepaald door je karakter en motieven, die ook weer van tevoren zijn bepaald. Of dit klopt? Ik hoop het antwoord te lezen in die brief.
Alex Katz, ‘Harbor #9’. Dit is het schilderij waar Samuel L. Jackson voor zit tijdens de strandmonoloog van Ben Affleck.
De mens, schrijft Rothman, beseft naarmate hij ouder wordt dat er steeds minder vertakkingen op zijn levenspad zijn. En dat pad wordt ook steeds smaller. Het leven wordt langzaam ingekookt tot één realiteit. Dat kan soms gepaard gaan met een gevoel van zoete pijn of weemoed. Het eerste trimester van een leven biedt immers schijnbaar ongelimiteerde uitvalswegen en afslagen terwijl het derde trimester meer weg heeft van een eenrichtingsweg.
Dit is wat de literatuurcriticus William Empson bedoelt als hij schrijft: There is more in the child than any man has been able to keep. Maar ook als we spijt hebben van wie we niet zijn geworden, kunnen en moeten we waarde hechten aan wie we wel zijn. Blijkbaar vinden we op de een of andere manier betekenis in wat nooit of net niet is gebeurd. De afslagen die we niet nemen vormen ons net zozeer als de als bewandelde paden.
In zijn boek On Not Being Someone Else schrijft Andrew H. Miller dat een mens duidelijk zou kunnen maken wie hij is door je te vertellen wie hij niet is. Misschien heeft een schrijver het wat dat betreft iets gemakkelijker. In The Unbearable Lightness of Being noemt Milan Kundera de karakters in zijn boek ‘mijn niet gerealiseerde mogelijkheden’. Hij schenkt ze levens door over ze te schrijven.
Miller citeert ook de filosoof Nelson Goodman die zegt dat mijmeren over niet geleide levens uiteindelijk zinloos is. Want als je afslag A neemt zul je ergens onderweg gaan nadenken over de vraag hoe het zou zijn geweest als je B had genomen. Maar dezelfde vraag dringt zich op als je B kiest. Wat zou A zijn geworden? Of C? In De tuin met zich splitsende paden (El Jardín de senderos que se bifurcan), een kort verhaal van Luis Borges, gaat het onder andere ook over keuzes maken. Door een richting te kiezen, elimineer je alle andere richtingen. De schrijver kan echter alle richtingen beschrijven. Terwijl een pad leidt naar een toekomst waarin twee mensen elkaar vijanden worden, worden ze op een ander pad geliefden. En op weer een ander pad ontmoeten ze elkaar niet eens.
Met dergelijke oneindige vertakkingen die zich ook weer oneindig vertakken dringt zich de vraag op of vrije wil wel bestaat. Geestelijk terugploegen naar afslagen die je niet genomen hebt kan problematisch worden als je in de verleiding komt om te denken dat je via de niet genomen afslag ‘specialer’ zou zijn geworden. En niet een mens die, zoals miljoenen anderen, binnen twee of drie generaties vergeten zal zijn.
Het is in deze fase dat zich een schimmenwereld kan openbaren. Hillary Mantel schrijft in De Geest Geven (Giving up the Ghost) over al de huizen die je in je leven bewoont, maar die je moet delen met een spook: de persoon die je had kunnen zijn. “Je denkt aan de kinderen die je nooit hebt gehad, maar had kunnen hebben. Als de vroedvrouw ‘het is een jongen’ zegt, waar is het meisje dan gebleven? Als je denkt dat je zwanger bent, en het toch niet blijkt te zijn, wat gebeurt er dan met het kind dat zich al in je hoofd heeft gevormd? Je bewaart het in een vakje van je bewustzijn, als een kort verhaal dat na de openingszin niet meer van de grond kwam.”
Gaat dat peinzen over parallelle levens ten koste van iets? Ja, aldus de psychoanalyticus Adam Philips in Missing Out: In Praise of the Unlived Life. In plaats van te denken dat we een beter leven hadden kunnen hebben doen we er beter aan om dankbaar te zijn voor het leven dat we leiden. Als we dat niet doen kiezen we de weg van bitterheid en eindeloze rouw over wat had kunnen zijn. ‘Achtervolgd door de mythe van ons potentieel’ noemt Philips dit. We groeien in onze jeugd op met het idee dat we heel speciaal zijn om er vervolgens als volwassene achter te komen dat we dat niet zijn.
In romantische of erotische dagdromen over die andere levens zijn we, merkt Philips op, altijd minder gefrustreerde en heel tevreden versies van onszelf. We zijn als het kind dat slechts even hoeft te huilen om door de moeder te worden getroost of gevoed. In dit luilekkerland van onze verbeelding worden ervaringen echter niet getoetst en wordt nooit een prijs betaald voor onnozelheid. We geloven, schrijft Philips, dat we precies weten wat ons tevreden zal stellen. Maar die bevrediging is statisch, geen vloeiende realiteit. Mensen om ons heen worden pas echt als ze ons ook frustreren. “Als ze ons niet frustreren zijn het slechts fantasiefiguren”.
Het is, betoogt hij, daarom beter het leven dat je hebt niet te zien als iets wat je min of meer is opgedrongen, maar iets wat je echt hebt gekozen. Dat je andere levens soms mist is juist de essentie van dit leven.