Herinnert u zich deze foto nog?

(*plus een persoonlijke voetnoot)

Herinnert u zich deze foto? Dat was de eerste zin van het artikel ‘The Falling Man’ dat de Amerikaanse journalist Tom Junod, twee jaar na de aanslagen van 9/11, schreef voor Esquire.

In zijn essay ging Junod op zoek naar de identiteit van de man die op de foto aan de laatste seconden van zijn leven is begonnen.

“Zijn armen houdt hij langs zijn lichaam, zijn linkerbeen is gebogen bij de knie, bijna achteloos. (…) Hij is perfect verticaal en in lijn met de gebouwen achter hem die hij als het ware splijt. Alles links van hem is de Noordelijke Toren, alles rechts de Zuidelijke Toren (…). Sommige mensen die naar deze foto kijken, zien stoïcijnse wilskracht, anderen berusting. Weer anderen zien: vrijheid. Er is iets bijna rebels in de houding van de man. Alsof hij, nu hij eenmaal is geconfronteerd met de onontkoombaarheid van de dood, er echt voor gaat.”

Richard Drews foto is in de dagen na 11 september 2001 in sommige kranten gepubliceerd. Het overgrote deel van de internationale media deed dat niet. Bijna alle beelden van de (zeker tweehonderd) mensen die uit de torens vielen of (soms hand in hand) sprongen werden aan een proces van zelfcensuur onderworpen. Terwijl de terroristen van 11 september als doel hadden zoveel mogelijk onschuldige mensen te doden – en in die opzet volledig slaagden – mag het opvallend worden genoemd dat de aandacht voor de slachtoffers in de media minimaal was. Sterker nog: op de meeste beelden van die fatale dag is geen dode te zien. Niet omdat de opnames niet gemaakt werden, ze werden gewoon niet getoond. Te confronterend.

Terwijl de beelden van de brandende torens en de inslaande vliegtuigen oneindig werden en worden gerecycled en inmiddels de smaak nalaten van een Hollywood-rampenfilm, zijn de jumpers uit het collectieve geheugen gewist. Dit terwijl ze toch onze intiemste en menselijkste verbinding zijn met de gruwelen van die dag. De vallende man staat ons niet toe de ogen te sluiten. Niet voor hem en niet voor alle mensen die op die dag het leven lieten. Wie kijkt naar de vallende man, echt kijkt, voelt dat terrorisme niet alleen gaat over het vernietigen van politieke of religieuze ideeën, het gaat over het vernietigen van mensen van vlees en bloed. Deze foto maakt het onmogelijk om de jasjes aan te trekken die velen na 11 september haastig uit de kast haalden. De Franse schrijver Frédéric Beigbeder omschreef ze in Windows on the World, een van de beste fictieboeken over die vreselijke dag.

De narcist: “God, ik was nog niet zo lang geleden op het dak van het WTC.” De statisticus: “Mijn God, hoeveel mensen zitten niet in die torens? Het moeten er zeker 20.000 zijn!” De cynische grappenmaker: “Ik vlieg niet meer met Air Taliban.” De onheilsprofeet: “Dit wordt Wereldoorlog III.” De fatalist: “Dit moest ooit gebeuren.” En de Amerikahater: “Dit is wat er gebeurt als je probeert de wereld te controleren.”

De vallende man staat los van dat soort losse-polscommentaren. Hij kan niet gevangen worden in beschouwingen en is immuun voor clichés. De vallende man maakt gevoelens in ons wakker waar we geen raad mee weten. Maar hij opent ook de deur naar compassie. En hij doet ons beseffen hoe broos we zijn. De vallende man is de essentie van wat er die dag gebeurde. In dit ene, compositorisch perfecte beeld, liggen tragedie en heroïek, totale brutaliteit en de noodzaak om te gaan met verlies opgesloten.

Een van de redenen waarom veel Amerikanen foto’s als deze niet wilden of willen zien, is omdat ze de jumpers beschouwen als lafaards. Niet als mensen die zelf een beslissing namen over de manier waarop ze wilden sterven. Toen Junod, in zijn speurtocht naar de identiteit van de vallende man, uitkwam bij de familie Hernandez van wie de vader/echtgenoot werkte als kok in het WTC, was de verontwaardiging groot. Een Hernandez zou nooit springen. “Dat stuk stront is niet mijn vader”, zei een dochter. Woorden verwrongen door verdriet en woede.

Wie was de vallende man? In de afgelopen jaren hebben journalisten geprobeerd dat te achterhalen. Zou het Jonathan Briley kunnen zijn? Ook die werkte in het restaurant op de bovenste verdieping van de Noordtoren. Hij droeg zo’n jasje. Hij had een donkere huid en een sik, net zoals de vallende man heeft op uitvergrotingen van de foto. De schoenen, zwarte high-tops, klopten. En het oranje T-shirt dat de vallende man onder zijn jasje draagt en dat goed zichtbaar is op andere foto’s van zijn val? Zou kunnen. Zou Jonathan zijn gesprongen? Ja, dat zou kunnen, denken leden van de familie. Want hij had last van astma. Het vuur, de rook … hij zou het niet hebben kunnen verdragen. Maar zeker weten we het niet.

De vallende man is na 11 september 2001 van een mysterie langzaam maar zeker veranderd in een icoon. Of zoals Gwendolyn Briley zei: “Het gaat er niet om wie de man op de foto is. Het gaat erom wie wíj zijn.” Het antwoord laat zich raden. We zijn allen, in onze wanhoop en breekbaarheid, de vallende man.

Voetnoot (1)

Op 31 juli 2021 val ik bij een carwash in de stad. In mijn handen houd ik op dat moment een blikje Fanta en mijn beurs. In plaats van mijn val te breken, zoals een ex-judoka instinctief doet, vang ik de klap met mijn hoofd op. Ik heb uiterlijke wonden die gelukkig snel genezen. Een week later krijg ik hevige hoofdpijnen. De arts schrijft zware pijnstillers voor. Ik vertoon vervolgens vreemd rijgedrag in mijn auto. Mijn vrouw laat me stoppen en neemt het stuur over. Een dag later raak ik thuis op de bank buiten bewustzijn. Ik word naar het ziekenhuis gebracht waar een zogeheten subduraal hematoom wordt vastgesteld. Een bloeding en mijn hersens zwellen op in de schedel. Er wordt een drain geboord om het bloed af te voeren. Het was kantje boord, zegt de chirurg later tegen mijn vrouw. Daarna krijg ik, kort na elkaar, twee epileptische aanvallen. Na het tweede insult kan ik niet meer spreken en ook niet meer schrijven. Ik word opgenomen in een kliniek, Adelante in Hoensbroek. Dit is een fragment uit een boek dat ik wil schrijven over die periode:

I’m not dead

Vandaag is het elf september. Direct na het eten ga ik naar mijn kamer, sluit de gordijnen en zet de televisie aan. History Channel heeft een marathonuitzending, zes documentaires achterelkaar. Ik ben geïnteresseerd omdat ik meen dat er eigenlijk niets is dat ik niet al gezien heb of weet over die dag. Ik ben een 9/11-student. Al jaren.

Op de dag van de aanslagen in 2001 werk ik op de sportredactie van mijn krant. Een vriend belt me in de loop van de middag. Zet CNN op, er is een vliegtuig in het World Trade Center gevlogen, zegt hij. Het is het begin van een obsessie. Mijn boekenkast en mijn digitale archiefsysteem Evernote vullen zich door de jaren heen met honderden boeken, foto’s en video’s. Niet alleen over die dag maar in het algemeen over islamisme, zelfmoordterrorisme, complottheorieën, radicalisering en extremisme.

Ik droom, zeker in de eerste jaren na 2011, regelmatig over die dag. Nachtmerries over vliegtuigen die in vuurballen uit elkaar spatten aan de horizon. En over jumpers. De mensen die hun lot in eigen hand nemen en uit de brandende torens springen, een zekere dood tegemoet.

Het essay The Falling Man van Tom Junod in Esquire (2003) maakt enorme indruk op me. Hij grijpt een foto van een jumper (the Unknown Soldier in a war whose end we have not yet seen) aan om een allegorie te schrijven. Zijn fascinatie voor details tilt dit verhaal ver uit boven een gewoon journalistiek verslag. Ik raak betoverd door deze krachttoer. Het sluit ook aan bij alles wat ik gelezen heb van de Amerikaanse reuzen in mijn vak. Norman Mailer. Gay Talese. Tom Wolfe. Hunter S. Thompson. Joan Didion.

Als, in 2014, in mijn woonplaats Maastricht, een 19-jarige jongen afreist richting kalifaat van Islamitische Staat en zich opblaast bij een politiebureau in Bagdad, is het bijna een vervulling dat ik een van de onderzoekers van dit drama over de grootste naoorlogse Nederlandse moordenaar mag zijn. Later construeren een collega en ik zijn leven en dat van drie andere Limburgse jihadgangers in een boek (Sultan en de lokroep van de jihad).

Ik schrijf voor de krant ook beschouwingen over 9/11 op de gebruikelijke ‘ronde’ terugblikmomenten: een jaar later, vijf jaar later, tien jaar later en vijftien jaar later. Voor twintig jaar later heb ik in augustus 2021 een idee: 9/11: The Dutch Connection. Ik begin materiaal te verzamelen. Een aantal hoofdfiguren uit de Hamburgse cel, onder wie zelfmoordpiloten Mohammed Atta en Marwan al-Shehhi, zijn voor de aanslagen diverse keren in Nederland geweest: Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven en Apeldoorn. Dat zijn op zich geen geheimen. Nederlandse en Amerikaanse media melden dit een jaar na de aanslagen van 9/11. Maar heel summier. Het zijn slechts losse berichten, vaak zonder verdere duiding of samenhang. Het haast terloopse karakter waarmee in een beperkt deel van de Nederlandse media wordt gemeld dat de plegers van de grootste terroristische aanslag uit de geschiedenis van de wereld in dit landje bijeenkwamen met onbekend gebleven personen verbaast me. Waarom die aarzeling. Of twijfel? Het lijkt mij een boom waar je jaren aan kan schudden. Maar niemand doet het. Waarom? Lopen ze vast? Zijn ze ontmoedigd? Is er sprake van 9/11-moeheid? Dat zie ik wel vaker. De interesse in een belangrijk onderwerp ebt soms abrupt weg als media zelf besluiten dat er ‘genoeg’ over een onderwerp is gepubliceerd. Journalisten roepen dan dat mensen Brexit-moe zijn. Of covid-moe. Ik besluit collega’s van toen, velen moeten nog leven, te benaderen. Ik heb als in terrorisme geïnteresseerde journalist inmiddels ook eigen bronnen die misschien iets kunnen zeggen. Maar dat onderzoek stopt al voor het begint als ik in juli bij een carwash op mijn hoofd val.

Ik lig in bed en kijk naar de documentaireserie. Een paar keer zak ik weg van vermoeidheid. En dan dit. Een man, een medisch specialist van de brandweer, komt aan het woord. Het is zijn taak om de slachtoffers die in het gebied rond de WTC-torens op straat liggen te ‘taggen’. Hij heeft kaarten met labels in vier kleuren: groen, geel, rood en zwart. Zwart betekent overleden.

Hij zegt dat hij geen levende mensen ziet liggen op de plaza. Hij komt bij het stoffelijk overschot van een vrouw en legt een zwarte tag bij haar hals. Het slachtoffer spreekt. I’m not dead. Call my daughter. De medisch specialist beschrijft het onbeschrijflijke. Het hoofd van de vrouw, haar kapsel, haar make-up, de oorbellen. Intact.

She look maybe like a woman that was on the plane.

Maar de rest van haar lichaam is misvormd. Ze moet, denkt de man, van grote hoogte zijn gevallen en rechtop, op haar voeten, zijn geland. Hij raakt in paniek en zegt tegen haar dat hij het verkeerde label heeft afgescheurd. Dat het zwarte label voorbarig was. En hij liegt dat ze oké is. En dat er hulp komt. En loopt weg. Het heeft hem drie jaar gekost om dit voorval in zijn hersens naar een plek te duwen waar de vrouw hem niet elk moment van de dag of nacht toespreekt. Hij is verscheurd.

You don’t lie to the dying.

Ik krijg nachtmerries van deze scene. Ik kan niet praten, maar heb een gezond lichaam. Zij is verpletterd, maar kan praten. De volgende ochtend ben ik er niet meer zeker van of de scene in de documentaire zat of dat het een verzinsel is van me. Dat heb ik met meer herinneringen van kort na de val. Zijn ze echt of op de een of andere manier gefabriceerd? Wat is er mis met me? Ik twijfel omdat ik nog nooit heb gehoord over dit verschrikkelijke verhaal. Weken later, thuis, koop ik de documentaires online en bekijk ze nog eens. De man zit er in. Hij heet Ernest Armstead. En hij vertelt zijn verhaal al vele jaren. Misschien hoopt hij zo van zijn herinnering af te komen.

Wie de vrouw was en hoe ze op straat terecht kwam, is nooit opgehelderd.

Voetnoot (2)

Ik was enige tijd gitarist van een band genaamd Bastardi di Blues. Deze groep maakte met The Falling Man een instrumentale hommage aan ‘the jumpers’. De compositie en de begeleidende video (met teksten van Tom Junod) werden geaccepteerd in de virtuele galerij van het 9/11 Memorial & Museum in New York.

--

--

No responses yet