Is dit de vrijheid die we willen?
Door Johan van de Beek
Een hufter is iemand die zich niet schaamt voor zijn gebrek aan goede manieren, luidt een bekende definitie. Is verhuftering een probleem van deze tijd? Of is het, zoals vaak sussend wordt geroepen, iets van alle tijden? Socioloog en filosoof Bas van Stokkom ziet het einde van de beschavingstheorie die zegt dat het gedrag van de hogere sociale klassen doorsijpelt naar (en wordt gekopieerd door) de lagere klassen.
Van Stokkom: “In het tijdperk van de klassenstrijd, met grote maatschappelijke tegenstellingen, werd hufterigheid bestreden door de middenklasse. Anno nu loopt de bourgeoisie, de middenklasse, zelf voorop in hufterig gedrag. Dat is uitermate zorgelijk. Ik heb het over de grote middenmoot van mensen die een hogere opleiding hebben en die tamelijk welvarend kunnen leven. Ze hebben doorgaans hoge verwachtingen van het leven. En als die verwachtingen niet uitkomen, worden ze prikkelbaar. Ze hebben vaak narcistische trekjes, als gevolg van een opvoeding waarin ze erg veel aandacht hebben gekregen en op een voetstuk stonden. Veel van deze mensen hebben een kort lontje. Ze zijn veeleisend, ze willen snel bediend worden en bij tegenslag gaan ze over de rooie. Deze eigenschappen, maar vooral ook het lichtgeraakt zijn, komen nu vaker voor bij hogeropgeleiden dan bij lager opgeleiden.”
Er is in het Nederland van 2024 nauwelijks meer sprake van een beschavingsideaal. Ook hier onderscheidt ons land zich ongunstig van het buitenland waar de culturele elite wel nog enige autoriteit geniet en zo invloed heeft op de publieke moraal. In Nederland heeft de elite zich min of meer teruggetrokken. En politici promoten zichzelf, aldus Van Stokkom, niet als behartigers van de publieke zaak, maar veel meer als woordvoerders van ontevreden burgers.
Dit alles gaat gepaard met ‘hysterisering’: in de media, sociale media en de politiek zelf. Let op de vijfde versnelling in taalgebruik: rampzalige gevolgen, catastrofaal, rand van de afgrond, eindigend in een nachtmerrie, volledig uit de klauwen. En intussen is iedereen ziedend en woedend.
Permanente overdrijving is dé expressievorm geworden.
Intussen is een groot deel van de openbare ruimte ingenomen door de ‘dikke ik’ met de assertieve grote bek, de opgestoken middelvinger, de ‘flikker op man’-houding en de met ‘kut’ en ‘fuck’ doorspekte taal. Het is de burger die, als hij niet direct zijn zin krijgt of een ‘gebrek aan respect’ meent te ontwaren, een dreigende houding aanneemt.
Hij en zij — vaak producten van een opvoeding die zich kenmerkte door een gebrek aan ouderlijk gezag en grenzeloze (materiële) verwenning — vinden hun idolen en rolmodellen op de commerciële televisie waar hedonisme, rauwheid en sensatie elke avond op het menu staan. In die wereld draait het om kicks, instant-bevrediging van verlangens, spanning en grenzen opzoeken. Matiging of beheersing zijn onbekende begrippen en als ze wél bekend zijn, zijn ze niet wenselijk.
I want it all, and I want it now.
In het Nederland van nu zijn harde muziek in het openbaar vervoer, instappen in de trein terwijl anderen nog bezig zijn met uitstappen, praten en schreeuwen in de stiltecoupé, rommel op straat gooien, spugen, rochelen en neusspuiten, heel hard en lang bellen (ook en in het bijzonder over intieme zaken) in bus of trein geen uitzonderingen. Bumperkleven, te hard rijden, niet opzij gaan voor ambulances, geen richting aangeven bij rijbaan wisselen, middelvinger opsteken en parkeerplaatsen stelen? Niet abnormaal meer. Voordringen in winkels, collega’s op het werk intimideren of kleineren en autoriteiten bespotten of treiteren? Routine.
Er zijn sterke aanwijzingen dat wat de jeugd betreft een prijs moet worden betaald voor, aldus Van Stokkom, opvoedingen waarbij gezag uitoefenen en regels het afleggen tegen ‘vriend zijn van je kind’. Kinderen zijn gewend geraakt om zonder veel inspanning te krijgen wat ze willen en bouwen zo minder tolerantie op voor frustratie en tegenslag.
In de zogenaamde vrijetijdsarena heeft dat enorme gevolgen: een uitbundige en assertieve levensstijl die zich uit in stoer doen, lichamelijk vertoon en het zoeken naar heftige ervaringen. Veel jongens en jonge mannen leiden een flexibel dubbelleven: doordeweeks zijn ze aangepast, maken ze hun huiswerk en denken ze over hun toekomst. In het weekeinde zoeken ze actie, is ‘de beer los’ en moet een podium voor wangedrag worden gevonden. Dan pakken ze ‘een morele vakantie’. Het vroegste en nog steeds gruwelijkste voorbeeld hiervan zijn ‘de kopschoppers van Eindhoven’. Een weerzinwekkende, op camera vastgelegde, mishandeling door acht jonge mannen van een leeftijdsgenoot. De daders waren allen de oogappels van hun blanke middenklasseouders.
Van Stokkom onderscheidt twee vormen van verhuftering: maatschappelijke verruwing (lomp, brutaal en onbeschaafd gedrag) en maatschappelijke verharding (compassieloze houding tegenover ‘anderen’ en zwakkeren, waarbij solidariteit of medeleven worden afgedaan als iets voor watjes).
Op beide terreinen is sprake van ‘een oplopende reeks van ergerniswekkend gedrag’. Gelijktijdig is er de (soms irrationele) angst om op te treden of ‘er iets van te zeggen’ omdat je dan kan worden afgebekt of, erger nog, klappen kunt krijgen. Maar de echte horror zit hem vaak in het indalend besef dat de ‘daders’ niet meer kunnen worden voorzien van een geruststellende sticker: uit die en die wijk, uit die en die sociale klasse, uit dat en dat dorp of met die en die etnische achtergrond.
Hufterigheid en agressie zijn geen privileges meer van „boze mannen uit de lagere klassen en de gekleurde onderklasse.”
Het is fascinerend dat Nederlanders, die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw bekendstonden als het braafste volk van Europa, nu al jaren worden gezien als de grootste proleten van het continent. Wie had vijftien jaar geleden durven te voorspellen dat er geen volk in Europa is dat harder en gemener scheldt op het internet dan het Nederlandse? Dat vaak anonieme of onder schuilnamen geproduceerde digitale getier en getreiter hebben uitgerekend in Nederland, ooit gidsland op het gebied van tolerantie, epidemische vormen aangenomen. Het is een ‘Nederlandse ziekte’ aangezien dit fenomeen in het buitenland op minder grote schaal wordt waargenomen.
Waar ging het mis? Wat zorgde ervoor dat de toon wordt gezet door mensen die zich afzetten tegen elke vorm van verheffing en het vulgaire adoreren? Het is ironisch dat de revolutie van de jaren zestig, die zich richtte tegen taboes, tradities, autoriteiten en die een zo groot mogelijke persoonlijke vrijheid nastreefde, een erfenis heeft opgeleverd waarin mensen het niet meer nodig vinden kaders te stellen of verantwoording af te leggen over hun gedrag. ‘Dat bepaal ik zelf wel’ is een gevleugelde uitdrukking geworden en alles wat riekt naar Wormen en Naarden (Van Kooten en De Bie), fatsoensnormen of beschaving wordt afgeserveerd als paternalisme, betutteling, bevoogding en — fokkof — een onacceptabele inbreuk op de persoonlijke vrijheid.
De Franse schrijfster Cecile Ernst (Bonjour Madame, Merci Monsieur) merkt op dat in de revolutionaire jaren zestig veel zaken die als bourgeois (burgerlijk) werden gezien, het veld moesten ruimen. Want niemand wilde ‘burgerlijk’ zijn. Dat en passant ook elementaire beleefdheidsnormen op de schroothoop belandden, drong pas veel later door. Het grote ‘cadeau’ van de jaren zestig, suggereert Ernst, is dat de kinderen van deze revolutionaire generatie een gebrek aan goede manieren als een deugd, als een soort vrijheidsideaal beschouwen. Ze zijn er trots op. Voor hen zijn mensen die pleiten voor de terugkeer van spelregels die wederzijds respect moeten waarborgen, lachwekkende gevangenen van een fout soort nostalgie.
Het dragen van een keffiyeh en het schreeuwen van de stompzinnigste leuzen is de misschien wel opvallendste illustratie van wat kan gebeuren als kinderen in hun jeugd worden beschermd tegen alles wat hen mogelijk van streek zou kunnen maken. Op het moment dat ze hun beschermde bubbel verlaten en geconfronteerd worden met de complexiteit van de echte wereld, vluchten ze in de emotionele veiligheid van een binair wereldbeeld: onderdrukkers versus onderdrukten.
Een andere illustratie van verhuftering is de neiging om de ‘persoonlijke vrijheid’ van thuis mee naar buiten te nemen. Mensen zitten in een private bubble, waardoor de plek op straat waar ze zich op dát moment bevinden een verlengstuk is van thuis. Dit bubble-effect, door cultuurpsycholoog Jos van der Lans de ‘verhuiskamerisering van de openbare ruimte’ genoemd, wordt nog eens versterkt als mensen zich afschermen van de buitenwereld door middel van koptelefoons, terwijl ze via tablets en smartphones voortdurend in contact staan met digitale netwerken.
De ‘nieuwe’ mens is eigenlijk al een cyborg (mens/machine).
Het is een eenling die zich niet meer verhoudt tot anderen die de ruimte met hem delen. Sterker nog: hij of zij zal steeds meer moeite ondervinden om de ander niet als een obstakel te zien.
Bronnen:
Beek, J. van de. Tot hier en niet verder (2013). Uitgeverij: Provincie Limburg en Dagblad De Limburger.
Stokkom, B. van. Wat een Hufter! — Ergernis, lichtgeraaktheid en maatschappelijke verruwing. (2010). Uitgeverij: Boom, Amsterdam.
Haidt, J. & Lukianoff G. De Betutteling van de Amerikaanse geest — Hoe goede bedoelingen en slechte ideeën een generatie verpesten (2018). Uitgeverij: Ten Have.